4.1 Gesprek

  •  Het luisteren naar de vraag

Jij vraagt de ander waar hij over wil praten. Deze vraag levert meestal een antwoord op. Geeft hij niet een duidelijk onderwerp aan, dan vraag je waarover hij tevreden en ontevreden is in zijn leven. Het gesprek kan dus eerst gedeeltelijk gaan over zaken waar de ander tevreden over is. De doelstelling van het gesprek is echter dat de ander vertelt over zijn onvrede over een bepaald onderwerp. Als dat laatste niet vanzelf genoemd wordt, dan vraag je ernaar. Van belang in deze fase is het doorvragen, het actief luisteren en het samenvatten.

  • De actiestap

Jij probeert om het gedrag te laten beschrijven in een concreet voorbeeld over iets waar de ander ontevreden over is. Gebruik de manier die beschreven staat in 5.2 van het boek. Als je volgens die regels werkt, komt er vaak een plan uit van wat de ander wil gaan doen.

  • Het advies

Je vraagt welk advies hij aan zichzelf geeft. Je vraagt ook wat hierna zijn eerste kleine stap zal zijn om een begin te maken met het advies dat hij aan zichzelf geeft.

  • Slotsamenvatting

Op het eind geef je een slotsamenvatting. Je geeft kort de grote lijn van het gesprek:

het luisteren naar de vraag, de actiestap en het advies

  • Slotvraag

Aan het eind van het gesprek vraag je hoe de ander vond dat jij het gesprek voerde. Vraag door tot je een duidelijk en volledig antwoord hebt en vat dat ook samen.

 

Je maakt een verslag van het gesprek. Zet op het verslag je naam, de datum en ‘probleemverhelderend gesprek’. Als je deze opdracht doet in het kader van een opleiding, noteer dan ook de naam van de docent.

Houd in het verslag onderstaande indeling aan.

Vermeld hoeveel minuten het gesprek bij benadering heeft geduurd en hoeveel minuten van het gesprek je hebt uitgetypt.