Oefening 5 van 5.55

Hier wordt een voorbeeld uitgewerkt over de emotie boosheid:

 

A. Boos.
B. Ik zit in een commissie en ik heb een verslag geschreven dat op een vergadering wordt besproken. Afgelopen dinsdag komt om half elf die commissie bij elkaar. We zitten in een ruimte waar een bureau staat met een computer en een tafel met vier stoelen. Ik zit daar met rechts naast me Frits, tegenover mij Mirjam en links zit Johan. Johan begint te vertellen dat ik wel hard gewerkt heb aan het verslag, maar dat ik me niet aan de afspraken gehouden heb over de inhoud van het verslag.
C. Ik ga harder praten tegen Johan. Mijn ademhaling wordt sneller. Ik houd me in en dat merk ik in mijn keel, alsof er een brok zit. Allerlei gedachten schieten door mijn hoofd: ik heb me wel aan de afspraak gehouden; had het dan zelf gedaan; ik heb me uitgesloofd om het verslag op tijd klaar te krijgen. De temperatuur neemt toe bij me, ik merk dat ik mijn pen steviger vasthoud.

D. Boos, kwaad, onterecht, spanning, warmte, van binnen koken, uiterlijk kalm, niet solidair met me, voel me in de steek gelaten, niet gewaardeerd. Deze woorden zeggen over me dat ik van binnen heel veel ervaar, maar naar buiten alleen iets laat blijken door mijn hardere stem. Ik zeg niet wat ik van binnen ervaar. Ik ga in de verdediging over mijn verslag. Ik stel geen vragen aan Johan, sluit me af en betrek de anderen niet bij het gesprek.
 

 

Aandachtspunten

Ga na, eventueel met anderen, over welke gevoelens je gemakkelijk en over welke gevoelens je moeilijker kunt praten. Waarvan is dat afhankelijk? Kun je daarbij ook beschrijven wat er lichamelijk bij je gebeurt? Wat kun je van deze oefening leren over het luisteren naar gevoelens van anderen?